Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 19 mei 2020 uitspraak gedaan in een schokkende zaak, waarin de vraag centraal stond of een voor moord veroordeelde echtgenoot, aanspraak kan maken op zijn aandeel in de gemeenschap van goederen waarin hij was gehuwd.[1]
Wat was er aan de hand in deze zaak? Partijen gingen in 2007 met elkaar samenwonen, waarna zij op aandringen van de man in 2008 in het huwelijksbootje stapten en in gemeenschap van goederen huwden. De vrouw was vermogend en had al een woning. Door te trouwen in gemeenschap van goederen werd de woning ook van de man. Dit heet ‘’boedelmenging’’.
De vrouw komt in 2012 te overlijden. Kort voor de dood van de vrouw, had de vrouw haar testament laten aanpassen en de man benoemd als enig erfgenaam. De man wordt al snel als verdachte van de moord op de vrouw aangehouden. Het betreft hier de zaak die bekend staat als de ‘’Wageningse gifmoord’’.
De man wordt onherroepelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar voor de moord op zijn echtgenote. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden sprak van een ‘’afschuwelijke moord’’, waarbij de man de vrouw maandenlang stelselmatig vergiftigd had met rattenvergif, waardoor de vrouw ernstig ziek werd en overleed.
Bij overlijden van een echtgenoot, wordt het huwelijk -en daarmee de gemeenschap van goederen- automatisch ontbonden. Omdat de man als enig erfgenaam van de vrouw was benoemd, zou de man door de dood van de vrouw recht hebben op de volledige huwelijksgemeenschap. Gelukkig steekt het erfrecht daarvoor een stokje, want: wegens de onherroepelijke veroordeling voor de moord op zijn echtgenote, is de man onwaardig om te erven. De ene helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap gaat dus naar de erfgenamen en niet naar de man.
Maar, dan is er nog de andere helft van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Op grond van de hoofdregel van het huwelijksvermogensrecht, heeft de man in beginsel ‘gewoon’ recht op deze andere helft van de huwelijksgemeenschap. Er geldt namelijk geen wettelijke regel dat een echtgenoot deze aanspraak automatisch verliest wanneer diegene zijn echtgenote om het leven brengt.
Op grond van deze hoofdregel zou de man dus aanspraak kunnen maken op zijn aandeel in de overwaarde van de woning van maar liefst 2 ton netto. De erfgenamen konden dit niet verkroppen en stapten naar de rechter waarbij zij een verklaring voor recht vorderden dat de man geen aanspraak kan maken op de helft van de ontbonden gemeenschap. De rechtbank gaf de erfgenamen gelijk en bepaalde dat de man geen aanspraak kon maken op ‘zijn’ deel van de overwaarde in de woning.
De man laat het hier niet bij zitten en gaat in hoger beroep, maar ook daar ving de man bot en werd hij in het ongelijk gesteld. Het gerechtshof overwoog dat de gedragingen van de man, namelijk:
‘’het doorzetten van zijn wil om met de vrouw te trouwen in algehele gemeenschap van goederen; het wegsluizen en verstoppen van grote geldbedragen van de vrouw en de langdurige vergiftiging van – en de moord op – de vrouw, ertoe geleid hebben dat de vrouw, na een vreselijke en pijnlijke lijdensweg door de vergiftiging, niet meer leeft en dat de man haar vermogen heeft willen verkrijgen’’.
De vrouw had immers een aanzienlijk vermogen, terwijl het vermogen van de man verwaarloosbaar was toen hij met haar huwde. Verder bedroegen de inkomsten van de vrouw uit arbeid/uitkeringen meer dan het dubbele dan de inkomsten van de man. Dit betekent dat de man door de boedelmenging (namelijk het trouwen in gemeenschap van goederen) per saldo is bevoordeeld en dat hij ook de enige is die profijt heeft gehad van de boedelmenging, terwijl de vrouw geen enkel voordeel van de boedelmenging heeft gehad. De man is van meet af aan uit geweest op het vermogen van de vrouw. Al zijn gedragingen hebben in het teken van dit streven gestaan en waren louter op zijn eigen financieel gewin, zo overwoog het gerechtshof.
Ook maakt het gerechtshof een belangenafweging en betrekt daarbij de persoonlijke belangen van de man, wijlen de vrouw en haar erfgenamen. Het gerechtshof overweegt dat het persoonlijk belang van de man, het verkrijgen van het vermogen van de vrouw is. Het gerechtshof stelt vast dat hij daarbij zo ver is gegaan, dat hij alle persoonlijke belangen van de vrouw en haar leven, daaraan ondergeschikt heeft gemaakt. In plaats van het verschaffen van hulp, getrouwheid en bijstand (zoals de wet verplicht, wanneer je elkaar het ja-woord geeft), heeft de man de vrouw willens en wetens door vergiftiging ernstig ziek gemaakt en haar laten lijden aan de verschrikkelijke gevolgen van de vergiftiging. De man heeft uiteindelijk het bestaan van de vrouw geheel uitgewist door haar op gruwelijke wijze te vermoorden. Een grotere schending van de persoonlijke belangen van de vrouw en van zijn huwelijkse plichten, is niet denkbaar, aldus het gerechtshof.
Onder deze omstandigheden is het dan ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de man bij verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap aanspraak kan maken op (zijn aandeel in) de overwaarde.
Heeft u vragen over dit artikel? Neem dan gerust contact op met onze familierechtspecialisten Rosanne Dijkstra (Lelystad) of Marleen Falkena (Almere).
Rosanne Dijkstra, sectie familierecht
[1] http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:3936