Beantwoording prejudiciële vraag
In september 2014 schreef ik reeds over de vraag of de huurschuld ten
aanzien van roerende zaken op grond van artikel 39 Faillissementswet
vanaf het moment van faillietverklaring als boedelvordering kan worden
beschouwd, zoals dat voor onroerende zaken geldt. Hieromtrent bestond
nog geen zekerheid. Een kantonrechter te Leeuwarden kreeg deze vraag
voorgeschoteld en wenste hieromtrent duidelijkheid te verschaffen, zodat
hij deze als prejudiciële vraag heeft voorgelegd bij de Hoge Raad.
Begin dit jaar (op 9 januari 2015) heeft de Hoge Raad de vraag
bevestigend beantwoord. Artikel 39 Faillissementswet is ook van
toepassing op de huur voor roerende zaken. Volgens de Hoge Raad bestaat
er onvoldoende grond om onderscheid te maken tussen roerende en
onroerende zaken. De ratio achter artikel 39 Faillissementswet is dat de
verschuldigde huur na datum faillissement niet te hoog kan oplopen. Ter
compensatie worden de huurtermijnen na datum faillissement als
boedelschuld opgenomen. Er bestaat geen reden om dit anders te zien in
het geval van roerende zaken.
Kortom, in het geval van een huurovereenkomst met betrekking tot
roerende zaken kan de huur in geval van faillissement worden opgezegd
(met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden) en worden de
huurtermijnen vanaf de dag der faillietverklaring gekwalificeerd als
boedelschuld.
Mr. Mirjam Davelaar – Sectie Insolventierecht – april 2015